Elke maand vertellen we het verhaal van een eredeken of eredekenin.
Lieve De Rijck-Vermeulen ging bij hen op bezoek en schreef hun verhaal neer.
Yvette Hutse, de kersverse ere-dekenin van Dekenij De 3 Gemeenten aan Merelbeke Station
De dekenij “De drie Gemeenten” aan Merelbekestation heeft een heel bijzondere locatie.
Wanneer je van het station komt sta je eigenlijk nog op Gents grondgebied.
In de straten rond het station is er een verwarrende situatie.
De Teaterstraat links, met de onpare nummers, is eigenlijk nog Gentbrugge. Aan de overkant zijn er drie huizen die op grondgebied Merelbeke staan.
In de Hendrik Consciencestraat zijn er twee huizen waarvan de voorgevel in Merelbeke staat en het achtertuintje bij Gent hoort.
Op deze plaats, waar drie gemeenten elkaar raken, ben ik sedert 1999 dekenin geweest.
Eigenlijk is dit een jonge dekenij want na de bombardementen was het buurtleven hier helemaal onder nul.
Een ware buurtschap vormde een harde kern die elk jaar zorgden voor een spetterende kermisweek. In mijn herinneringen zie ik “Liesje” met paard en kar rond gevoerd worden met aan haar zijde een voorname man met een “chapeau bûche”.
In 1998 kwamen enkele handelaars samen in “het acht-urenhuis” om de kermis nieuw leven in te blazen. Een kermis die alom gekend was en een attractie waar al de omliggende gemeenten op af kwamen en naar uit keken.
Ze beslisten om een dekenij op te richten waarvoor ze aansloten bij de grote dekenij familie van de Opperdekenij ,waardoor ze ook gesteund werden door de Stad Gent.
Johan Vermeulen werd deken en ik dekenin. De aanstelling gebeurde in de Floracentrum daags na een ongelukkige val van mij in Eurotuin.
De kermis bleef doorgaan elk jaar rond 2 augustus en stilaan groeide die uit naar een gezellig dekenijfeest.
Er kwam een grote rommelmarkt waar het in de vroege ochtenduren koffietijd was in ons garage, voor de standhouders, met een gezellige babbel over plannen, kritiek en verbeteringen.
Heel vlug kwam er een podium aan de beenhouwer, ons aangeboden door het gemeentebestuur van Merelbeke. De brandweer verzet het podium door een verkeersomleiding tijdens het feestweekend.
Er kwamen volksspelen, kruiwagenwedstrijden, zaklopen. We bouwden een “speeldorp”, er was een optreden van de bestuursleden in een sketch rond kabouter Plop en de onvergetelijke “championettes”.
Het dekenijleven groeide en bloeide en er kwamen kermisavonden met artiesten die volk naar de tent brachten.
12 jaar lang werden de feesten gesloten met een groots vuurwerk op het grondgebied Melle. Massa’s volk, want een vuurwerk blijft een publiekstrekker.
Bij de start hebben we geen lidgeld gevraagd. Iedereen was welkom. Maar koken kost geld en dat heeft ons naar een kleine bijdrage gebracht van 500 BFR per lid, onze leden zijn allemaal plaatselijke zelfstandigen, wat nu 12,50 zou zijn.
We vieren Sinterklaas voor de kinderen uit de buurt en hebben elk jaar een leuke paaseieren zoektocht. Er zijn regelmatig etentjes om de vriendschap te onderhouden en elkaar beter te leren kennen.
Voor de toekomst plannen we een echt Halloween gebeuren om wat vernieuwing in ons programma te steken.
Onlangs heb ik afstand genomen van mijn taken als dekenin en de leiding overgedragen aan mijn dochter Carine. Dit is in de dekenijgeschiedenis waarschijnlijk een uniek feit: van moeder naar dochter!
Toch kan ik het niet laten om nog altijd mee te werken en te steunen zoveel ik kan. Een dekenij met “drie gemeenten” is geen eenvoudige klus, het is alles in drievoud. De stad GENT geeft ons subsidies, van Melle krijgen we een vergoeding en Merelbeke geeft ons logistieke steun. Voor elke gemeente draait de administratiemolen en elk bestuur heeft zijn eigenheid in het beleid van hun zaken!
We doen ons best, alhoewel de tijden moeilijk geworden zijn en er een teveel aan verenigingen bijkomen. De buren hebben het allemaal zo druk en jongeren zijn moeilijk te motiveren.
Covid heeft wel een invloed gehad op het sociaal leven. Er was een ongelooflijke zucht naar contact, wat voor ons een sterke groei van dekenijleden heeft meegebracht.
Mijn taak als dekenin heeft me een diepere kijk gegeven in het belang van buurtschap, hulpvaardigheid en vriendschap. Het is niet alleen een opdracht, het is een “beleving”.
——————————————————————————————————————–
CHARLES…van de Sint-Bernadettewijk
Als kind woonde ik in een beluik. Mijn vader was timmerman, mijn moeder fabrieksarbeidster. Samen met mijn drie broers hadden we eigenlijk alles om een warm gezin te vormen maar, het lot heeft daar anders over beslist. Mijn vader is namelijk heel vroeg overleden.
Moeder had het moeilijk om de eindjes aan mekaar te knopen en zo kwam het dat ik mijn kindertijd de geborgenheid gekregen heb bij een boerenfamilie in Destelbergen. Een tweede thuis die mij liefde voor de natuur heeft bijgebracht.
Uit die tijd bewaar ik mooie maar soms harde herinneringen. Naast school hielp ik bij een boer met een grotere boerderij. Om vier uur ‘s morgens opstaan is soms heel moeilijk. Als kind van 8 jaar aardappelen rapen op het veld zou vandaag niet meer kunnen of mogen. Ik werd betaald in natura, een zak aardappelen voor mijn moeder was een rijkelijke vergoeding.
Door de ontberingen van de oorlog had ik zwakke longen en heb ik af en toe het wel en wee van een kuuroord ervaren en zo verbleef ik drie maanden in “Coq sur mer” in Den Haan en ook op de Kalmthoutse heide. Dit waren geen oorden van warmte en liefde. De lijfstraffen voel ik nu nog wanneer terugdenk aan die periode.
De braafste jongen was ik niet en ik besef dat ik mijn moeder veel kopzorgen heb bezorgd. Ik ging mijn eigen weg ,met vallen en opstaan.
Zo studeerde ik voor beroepsonderofficier, wat mij in 1997 tot Ridder in de Kroonorde bracht.
In 1957 leerde ik Astrid kennen. De vele turbulente belevenissen hadden me volwassen gemaakt en ik was klaar om een eigen gezin te stichten.
Astrid haar vader was voorzitter van de Gebuurtebond van de Sint-Bernadettewijk. 12 jaar heb ik hem geholpen bij zijn activiteiten en voelde ik de smaak van de sociale gedrevenheid. In 1970 werd ik bestuurslid, de start van een nieuwe toekomst.
Na het overlijden van Astrid haar vader (de toenmalige voorzitter), werd de heer Jules De Bleye in 1975 voorzitter.
In 1983 kreeg hij een hersentumor en was langdurig ziek. Hij had wel nog één grote wens, hij wou zo graag deken worden. Zijn vraag werd ingewilligd en Opperdeken Gerard Mortier, in aanwezigheid van de Raad van Bestuur en Schepen Paula Mortier, heeft hem op zijn sterfbed aangesteld, thuis in zijn woonkamer in de Sint-Bernadettestraat.
De dekenij heeft als teken van rouw geen nieuwe deken aangesteld in het daaropvolgende jaar.
Zo ben ik de volgende deken geworden in 1985. Dit gaf een nieuwe wending aan mijn leven want ik wou die taak goed doen. Het sociaal werk was voor mij een levensdoel en ik wilde het reilen en zeilen van mijn buurt kennen, meebeleven en helpen waar ik kon.
De werking van de Opperdekenij volgde ik op de voet en op verzoek van Roger David, toen Deken van de Voormuide, heb ik in 1993 mij kandidaat gesteld om lid te worden van het Bestuur van de Opperdekenij. Die verkiezing ging door in de zaal Ritz. Vier jaar ben ik “feestleider” geweest en 23 jaar “Protocolchef”.
Dit is een periode in mijn leven waar ik fier op terugkijk. Er werden mij zoveel mogelijkheden aangeboden, deuren die open gingen om de werking in mijn dekenij optimaal te verwezenlijken .
Er groeiden vriendschappen voor het leven, er waren ontroerende sociale contacten om nooit te vergeten. Ik kende hoogten en laagtes, er was leed en geluk, er was samenwerking en voldoening.
Na 49 jaar en elf maanden vroeg ik aan het Koninklijk hof ons de titel “Koninklijk” toe te kennen. We bleken één maand te jong te zijn. Dat is met de tijd in orde gekomen.in 1997 werden we benoemd tot Koninklijke Dekenij Sint-Bernadettestraat.
In 2020 bestond de dekenij 75 jaar en dat hebben we feestelijk gevierd. De tijden zijn echter veranderd, ook de inwoners van de wijk. Weinigen voelen zich nog geroepen tot de dekenijwerking en het werd moeilijk om medewerkers te vinden voor onze maandelijkse etentjes en gezellig samenzijn die verzorgd werden door dekenin Marina De Poortere en echtgenoot Chris. We hebben jammer genoeg daardoor de werking van de dekenij moeten stilleggen, maar ik mis het.
Toch kijk ik terug op een mooie levenservaring waarin mijn jeugd de basis was voor mijn sociale gedrevenheid en mijn levensmotto: “Het is zoveel mooier te mogen geven dan te moeten krijgen…”
——————————————————————————————————————–
Het verhaal van Yvan De Wolf – Eredeken Koninklijke Dekenij Belfortstraat
Ik ben een “Mageleiner”…..
Nog nooit gehoord! Zo benoemden de inwoners van deze belangrijke straat zichzelf. En doorheen het boeiend gesprek voelde ik duidelijk de fierheid om gedurende 10 jaar deze dekenij geleid te hebben.
Yvan is een rasechte Gentenaar , geboren in de Mageleinstraat in 1937. Hij is de jongste van vier zonen. Zijn vader was oud-strijder 1914-1918. In 1929 heeft hij de zaak Fernand De Wolf gesticht die nu haar 90ste verjaardag viert!
Na de kleuterklas in de Visitatie ging Yvan voor de lagere school naar Sint-Amandus om daarna, op verzoek van zijn papa Latijn-Grieks te studeren aan het Sint-Lievenscollege.
Na zijn legerdienst beslist hij in de zaak te werken van zijn vader. De zaak kende een echte opgang en gans de stad kende de winkel van de schrijfmachines en de bureelartikelen. Het was nodig dat het personeelsbestand werd uitgebreid en zij kregen een reeks van trouwe bedienden die jaren lang in de zaak bleven werken.
De liefde voor het dekenijleven zat er van kleins af in want zijn vader was baljuw in de dekenij samen met bekende stadsfiguren als mijnheer Verpoest en mijnheer Ghijselbrecht, toen eigenaar van Cours St. Georges, mijnheer Sommerlinck, mijnheer Dubrulle en nog veel meer. Op 20 jarige leeftijd trad hij toe tot het bestuur en zo is hij in totaal 62 jaar bestuurslid van dekenij “Belfortcenter – onder de Draeke” de officiële benaming van de dekenij.
Mijnheer De Wolf senior, de vader van Yvan is de stichter van het “ comité des dames du Doyenné” die zich vooral het sociale werk aantrokken en elk jaar een Sinterklaasfeest organiseerden in de Raadskelder. Dit is uniek voor die tijd maar kreeg toch zijn weerklank, zoveel jaren later bij de oprichting van “de madammen” in dekenij “het Schaarken”.
De dekenij is groter dan alleen de Mageleinstraat en werd in de loop der jaren een omvangrijk gebied. Sint_Baafsplein, Volderstraat, Bennesteeg, Emiel Braunplein, Botermarkt, en de Borluutstraat met al de zijstraatjes, behoorden tot de dekenij toen Yvan in 1992 werd aangesteld als deken. Hij had illustere voorgangers gekend zoals mijnheer Ghijselbrecht, Verpoest, Matthijs, Dubrulle en René Matthijs. Zijn aanstelling gebeurde door de Opperdeken Gerard Mortier, in de Raadskelder! Toen was hij reeds twee jaar werkzaam als deken en de buurt wist al dat er een nieuwe wind waaide.
Toch was het een zware taak, want in de vroegere gouden jaren hadden er opmerkelijk activiteiten plaats gevonden in de dekenij zoals Sinterklaas die met een ezel door de straten liep terwijl Yvan als page meeliep, de bevoorrading van alle handelaars van paaseitjes die ze uitdeelden aan hun klanten maar het meest opmerkelijke was wel “de verwarmde straat” met een prachtige kerstverlichting.
Bij zijn aanstelling benadrukte de nieuwe deken zich in te zetten om alle handelaars te betrekken bij nieuwe initiatieven en door lid te worden van de dekenij de mogelijkheid zou bestaan om nog meer te realiseren. Van 40 leden steeg het aantal naar 120! Het lidgeld bedroeg 8.000 Belgische frank wat toch behoorlijk veel was.
Omdat de stad het inrichten van animatie op het Sint-Baafsplein tijdens de Gentse Feesten wou stopzetten namen de dekenin, mevrouw Samijn en de heer Dany Cuycken (pascalino) het initiatief om als dekenij een programma te realiseren. Dit was de start van 10 dagen grootse evenement waarvan de organisatie later door de heer Saerens werd overgenomen.
Onder deken Dubrulle werd de naam veranderd en zou het voortaan Koninklijke Dekenij Belfort Center worden. Het bleef ook daarna een belangrijke dekenij die echt bloeide en gekenmerkt was door een stevige samenhorigheid onder de handelaars. Alhoewel er ook wel eens discussie kon zijn, zoals in de beste families, was deken De Wolf vaak de verzoenende persoon en wist hij de gemoederen te bedaren. Hij werd aanzien als een respectabele persoonlijkheid, zakelijk een genie en steeds een gemoedelijk ingesteldheid. Hij had een nauw contact met zijn leden en bracht op regelmatige tijdstippen een bezoekje om te luisteren naar wat er leefde onder de mensen.
De laatste week van juni was er elke jaar een activiteit voor de leden. Zo was er het afvaren van de Lesse, een fietstocht langs de Leie, pic-nic in het Gravensteen, Krekelroute rally, de Zwalmmolen en de Kastelen van Ooidonk en Laarne. Dat was telkens genieten van het ontspannen samenzijn.
Deken zijn vraagt veel tijd en inzet als je het goed wilt doen, vertelt hij mij. Zijn echtgenote heeft dit altijd aanvaard en bleef op de achtergrond. Zij is een perfecte huisvrouw met zorg voor haar kinderen en had minder behoefte om in het openbaar op te treden.
Begin de jaren 90 werd Yvan bij Schepen Wijnacker gevraagd voor een gesprek in verband met de kerstmarkt. De Schepen wilde deze manifestatie laten doorgaan op de Vrijdagsmarkt. De deken van Belfort Center kon niet akkoord gaan met dat voorstel en haalde al zijn diplomatie naar boven om te verkrijgen dat de kerstmarkt in het centrum zou doorgaan zoals ze nu nog altijd plaats heeft in de kuip van de stad.
In het jaar 2000 werd de zaak De Wolf overgebracht naar het Stapelplein. De Mageleinstraat was een verkeersvrije straat en het was moeilijk voor de klanten om hun goederen daar op te halen.
Het feit van de verhuis deed Yvan beslissen te stoppen met zijn functie als deken. Hij zag niet hoe het contact met zijn leden warm te houden van op afstand. Hij werd ere-deken.
Met trots en fierheid kijkt hij terug op de periode dat hij deken was en ook op de periode ervoor en erna. Het blijft voor hem een belangrijk hoofdstuk in zijn levensgeschiedenis waar hij met een goed gevoel aan terug denkt.
——————————————————————————————————————–
EREDEKEN…. Maar nooit deken geweest!!!
Dit was de intro van een gesprek met een uniek persoon binnen de grote familie van de dekenij.
Dokter Aers is een innemende persoonlijkheid met een charismatische uitstraling waar iedereen naar opkijkt om de waardigheid waarmee hij zijn eretitel uitdraagt.
Hij was amper zes jaar toen hij in contact kwam met de dekenijwereld. Hij liep school in de Holstraat en zijn leerkracht was de heer Cornelis, toen Opperbaljuw in de Opperdekenij en later ook Opperdeken. De leraar vertelde over zijn nevenactiviteiten als Opperbaljuw en wist zijn leerlingen te boeien met spannende verhalen over hoe die dekenijen ontstaan zijn en ook gegroeid zijn in de loop der geschiedenis.
Na zijn humaniora behaalde hij het diploma van dokter. Hij vestigde zich in de Nieuwe Wijk in Wondelgem. Een wijk die ontstaan is tussen de twee wereldoorlogen. In deze wijk bestond er toen al een soort buurtgemeenschap die het sociaal leven aanwakkerde. Zo hadden ze elk jaar een kermis en voor die gelegenheid zette de eigen Volksdansgroep zijn beste beentje voor. Laura, de latere dekenin, was actief lid in deze volksdansgroep die de naam droeg van “De dansers van Bengalen”
De gebuurtebond De Nieuwe Wijk was nooit een commerciële bond, er was enkel een kleine cluster van buurtwinkels. Er was een bakker, twee beenhouwers, 3à4 cafés en de schrijnwerkerij en de Doe-Het-Zelf winkel (avant la lettre) van stichter en bezieler Arthur Danau. Hij was bij mijn aankomst in Wondelgem nog zowat de enige overlevende van wat in de na-oorlog overbleef van de eens bloeiende gebuurtebond. Mits wat sponsering en nieuwe bestuursleden legde hij het fundament voor de huidige Koninklijke dekenij. Elk jaar organiseerde hij een reisje met de mensen uit de buurt en dat was een hoogtepunt in het jaar.
Later werd de heer Henri Meuleman voorzitter en zorgde ervoor dat de gebuurtebond in 1977 aangesteld werd als dekenij.
De Opperdeken Gerard Mortier stelde de heer Meuleman aan als deken en… dokter Aers als “ere-deken”!!!!!Zo is hij de langst aangestelde ere-deken in de grote dekenijfamilie. Hij was vooral de raadgever, de wijze man die problemen kon oplossen, de gemoederen kon bedaren en natuurlijk ook de kas spijzigen…..
In 1980 werd door toedoen van de zeer gedreven deken de Nieuwe Wijk Wondelgem “Koninklijk” wat een grote herkenning betekende.
De wijk groeide uit tot een uitgebreid gebied. Er werd gebouwd en verbouwd, er waren verkavelingen en de bevolking groeide aan.
Ook de dekenij kende een bloeiende periode. De commerciële dekenij werd een sociale wijk. Laura, inwoonster van deze wijk volgde Jeanneke op als dekenin. Er groeiden nieuwe activiteiten zoals paaseieren zoeken en het succesvol Sinterklaafeest voor alle kinderen van de wijk. De Florazaal werd te klein voor de 3-daagse feesten en er werd verhuisd naar een tent, naar de stadsschool en terug naar een tent. K3, Wendy van Wanten, Harry Hagger en nog tal van gekende namen traden op voor volle locaties. Het waren hoogdagen voor de dekenij…
Dokter Aers heeft met een aantal dekens samengewerkt, altijd op zijn rustige raadgevende manier. We kenden de heer De Clercq, de flamboyante cafébaas (de naam is kwijt) en Patrick De Roose.
Dokter Aers is nu op pensioen maar nog altijd heel erg begaan met zijn dekenij. Hij is een gewaardeerde gast op de verschillende gelegenheden. Hij geniet van de gezelligheid en van een glaasje te trakteren.
Wanneer hij dit alles aan mij vertelt is er een zalige uitdrukking in zijn blik. Ik zie dat de herinneringen hem deugd doen en dat hij nageniet van een mooie brok levensgeschiedenis.
——————————————————————————————————————–
Het verhaal van ere-dekenin Angèle Deweerdt, het pittige dametje van Heilig Kerst.
Toen ik haar vroeg wat de mooiste herinnering was aan haar dekenijleven verscheen er een glimlach op haar gelaat…” De mooiste herinnering is het feit dat ik de kans kreeg om dekenin te worden in het Heilig Kerst!”
En we waren vertrokken voor een leuke babbel op het zonnig appartementje op de Tolhuislaan. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft ze haar groot huis, waar ze 64 jaar woonde, verkocht om haar te settelen in een knus verblijf in haar vertrouwde buurt.
Ze is in Oostakker geboren, boven de bakkerij. Haar ouders woonden daar en zoals dat vroeger de gewoonte was beviel de toekomstige moeder “thuis”.
Angèleke groeide op in een warm nest. Na haar schooltijd begon ze te werken in de metaalindustrie bij Vinckier waar ze ook de man van haar leven leerde kennen. Ze huwden in 1952 en kregen een zoon.
Haar sociale bewogenheid bracht haar in contact met Noorken van het gekende huis “Het wit Lam”. Als zakenvrouw had die veel contact met de buurt en kende zij het wel en wee van elke bewoner in de straat. Samen waren ze begaan met de buurt en zo richtten ze in 1977 een actiegroep op voor het behoud van de “Scheepvaartcultuur” die in hun wijk een vestiging had.
In de wijk was buurtschap de rode draad door het dagelijkse leven. Onvermijdelijk kwam ze in contact met de dekenijwerking en het was Luc Vertonghe, de befaamde architect die zijn burelen had in de straat, die haar aanspoorde om dekenin te worden van het Heilig Kerst. Angèleke was nog niet eens lid van de dekenij, maar door haar opvallende gedrevenheid in de buurtwerking werd ze verkozen tot dekenin.
Na haar officiële aanstelling door Opperdeken Gerard Mortier begon ze zich met enthousiasme in te werken in het dekenijleven.
Nu er een groot onderscheid gemaakt wordt tussen de werking van sociale en commerciële dekenijen maakt ze de opmerking dat in 1989, het jaar van haar aanstelling, de dekenij Heilig Kerst een commerciële dekenij was. Alle leden waren handelaars en het was een aangename levendige buurt.
De dekenijfeesten waren elk jaar het hoogtepunt van de werking met overvolle braderijstraten en een goede verstandhouding. De enige problemen die ze zich herinnert waren bij het buitenkomen van de standen. In de loop der jaren was er hier en daar al een zaak van migranten en die konden de kronkel niet vatten dat je lid moest zijn van de dekenij om te mogen buitenkomen.
Angèleke was vijftien jaar dekenin en toen Noorke, haar beste vriendin en ook stuwende kracht in hun samenwerking, het niet meer zag zitten is ook zij gestopt. Het Heilig Kerst kreeg een deken Boudewijn en veel later kwam er een dekenin Krista bij, maar dat heeft niet lang geduurd.
Nu is Angèleke een fiere ere-dekenin die met aandacht en wijsheid de evolutie van de dekenijwerking volgt.
Haar woorden klinken zo echt wanneer ze zegt “het was een mooie tijd”
Dankjewel Angèleke!
——————————————————————————————————————–
Deze maand het verhaal van onze ere-opperdeken Daniël Termont.
Het was een natte regenachtige dag waarop ik de ere-burgemeester Daniël Termont zou ontmoeten voor een gesprek over zijn samenwerking met de dekenijen en ondanks het slechte weer wachtte hij mij op met een brede glimlach die hem zo sympathiek maakt.
Al enkele dagen had ik me afgevraagd of ik dit wel zou kunnen, praten met een burgervader is niet voor iedereen weggelegd. Al rap ondervond ik dat ik me nodeloos zorgen had gemaakt en dat onze babbel zo vlot verliep omdat hij een gewone warme man is.
Over dekenijen spreken was geen moeilijke opdracht want na eerst Schepen van Feestelijkheden en dekenijen werd hij daarna Burgemeester van Gent. In beide ambten was hij nauw begaan met het dekenijleven.
Naast die twee bevoegdheden is hij ook opgegroeid in een dekenijmilieu want zijn moeder was tijdens zijn kinderjaren dekenin van dekenij ’t Zandeken, gesitueerd in de deelgemeente Mariakerke.
En zo vertelt hij over zijn ouders die een zaak hadden in tweedehandsmeubels. Zijn moeder, die dekenin werd beschrijft hij als een sterke, actieve, verstandige en commerciële vrouw. Haar taak als dekenin bestond er in de goede verstandhouding te bevorderen tussen de zelfstandigen maar daarnaast ook oog te hebben voor zieken, bejaarden en kinderen. Hij herinnert zich nog de jaarlijkse Zandekensfeesten met een grote rommelmarkt en vele dagen van groot plezier. Heel wat Gentenaren kwamen er naar toe om een pintje te drinken, een dansje te doen en een babbeltje te slaan.
Het was ook zijn moeder die hem vertrouwd maakte met de socialistische partij en trots is op de mooie weg die haar zoon in deze partij heeft afgelegd.
Zijn ambt als schepen van Feestelijkheden en dekenijen bracht hem nauw samen met het dekenijleven. Hij was oprecht betrokken bij hun werking en de dekenijen zagen hem graag komen omdat hij de warmte uitstraalde die zij nodig hadden. Er waaide een nieuwe wind van herkenning en waardering en dat deed de dekenijen goed. Het was de stevige handdruk, het hartelijk woordje, het luisterend oor en de guitige kwinkslag die de mensen blij maakten.
Toen ik hem vroeg waarom dekenijen besturen altijd gekoppeld wordt aan Feestelijkheden werd het mij duidelijk : “Beiden zijn er op gericht om mensen samen te brengen”!
Toen werd hij Burgemeester van de stad die hem zo dierbaar is. Hij bleef de dekenijen een warm hart toedragen. Hij sleutelde aan de subsidies om hen wat ruimte te geven in hun werking en dat werd enorm gewaardeerd. Zoveel hij kon was hij aanwezig op dekenijfeesten en waar hij kwam sprak hij een woordje van waardering, heel ernstig maar altijd met een guitige kwinkslag. Hij spoorde hen aan om mensen te blijven samenbrengen, door te zetten en moed te houden ook in momenten dat het moeilijker ging.
Het oprichten van “Buurtwerking” en “Wijk aan zet” werd door de dekenijen niet erg gewaardeerd. Waarom? Was dit niet datgene wat zij al jaren deden in hun buurt? Als Burgemeester trachtte hij uit te leggen dat het de bedoeling was om ook op die manier nog meer mensen samen te brengen en dat dekenijen zich daarin moeten vinden en aansluiten en meewerken en zich op die manier ook gesteund voelen in hun werking. De hoop was dat ze “samen” zouden werken, wat in werkelijkheid niet zo gemakkelijk was maar in de loop van tijd misschien wel gegroeid is.
Op de vraag hoe hij de toekomst van de dekenijen zag sprak hij over tijdsevolutie, vernieuwing in beleid voeren, jonge mensen en vooral jonge gezinnen aantrekken om deel uit te maken van deze grote dekenijfamilie. Hij sprak ook over een vereniging met twee totaal verschillende groepen : commerciële en sociale dekenijen onder één noemer. Niet eenvoudig om aan beiden de nodige aandacht te besteden zodat ze zich betrokken voelen bij de werking van de Opperdekenij. Nu er jongere leden in de Opperdekenij zijn bijgekomen is er een nieuwe dynamiek, moeten ze zich toeleggen op nieuwe projecten en nieuwe uitdagingen. Het nieuwe bestuur heeft alles om de dekenijen te laten groeien en te laten opvallen, zowel commerciële als sociale!
Het was geen probleem om nog uren door te gaan maar er was een voldaan gevoel. Er zijn mooie woorden gesproken en veel herinneringen opgehaald. Toen ik wegging was het voor mij duidelijk dat de rode draad doorheen ons gesprek “het samenbrengen van mensen” was. Wat een mooi ideaal.
Dank u.
ienisteren en spoorde hen aan om zich te blijven verenigen, u gaf hoop, kracht en moed. Het is uw verdienste dat de subsidies werden opgetrokken zodat dekenijen meer slagruimte hadden. U deed dat omdat dekenijen voor u belangrijk waren.
Het was de bedoeling om op die manier jonge mensen te betrekken bij de samenleving en hij wilde op die manier de samenleving in Gent hertekenen.
Om de beeindigen vroeg ik aan mijnheer Termont hoe hij de toekomst zag voor de dekenijen. Hij sprak over tijdsevolutie, de vernieuwing van beleid voeren, de nood aan jonge mensen, het grote gat tussen de commerciële en sociale dekenijen. Een nieuwe dynamiek is nodig met nieuwe projecten, jonge mensen die belangstelling tonen om dit waar te maken. Nu er verjonging is in het bestuur van de Opperdekenij hebben ze alles om de dekenijen te laten groeien en te laten opvallen.
De toekomst zit in het samenbrengen van mensen, de rode draad doorheen ons gesprek!
Elke maand vertellen we het verhaal van een eredeken of eredekenin.
Lieve De Rijck-Vermeulen ging bij hen op bezoek en schreef hun verhaal neer.
We bijten de spits af met Ere-Deken Roger Van Bockstaele.
“ Ik wil wel heel oud worden… ik bedoel “gezond” oud”. Maar niet té oud zodanig dat ik niet noodgedwongen van iemand anders moet afhangen.
Hij is 99 jaar, geboren in de Willem de Beersteeg vlak bij de Goudstraat, volgde kleuteronderwijs in een schooltje gelegen in het Baudeloopark en lager onderwijs in het Laurentinstituut in de Onderstraat. Daarna koos hij voor beroepsonderwijs met als specialiteit houtbewerking, meer bepaald “schrijnwerkerij” en” trappen maken” om later familieleden in deze branche, op te volgen.
In 1938 had Roger wel een droom. Hij wou graag naar Antwerpen gaan voor een opleiding aan de zeevaartschool voor de Lange Omvaart. Maar zijn vader, die zelf bij de spoorweg actief was, had liever dat zijn zoon mee deed aan een toelatingsexamen bij de NMBS. Ze werfden jaarlijks tien leerjongeren aan die, gedurende drie jaar een opleiding kregen voor ‘mecanicien’. Roger was geslaagd en begon in 1939 aan een opleiding. Eerst praktijk en theorie en daarna ook geschiedenis o.a. van de Spoorwegen..
Deze vorm van opleiding werd indertijd door Koning Willem I gesteund, vertelt hij me. om na voortdurende scholing in de ‘grote ‘ industrie hogere functies uit te voeren . Na zijn studies, als mekanieker bij de NMBS, moest hij in Brussel een D-cursus volgen om nadien zelf les te kunnen geven. Zowel praktijk en technisch tekenen was zijn opdracht maar ook geschiedenis van de spoorweg, materialenkennis en vakken die eigen waren aan de spoorweg technieken.
Het begin van 1940 met de aanvang van wereldoorlog II, werden alle jongeren (tussen 16 en 17 jaar) naar Frankrijk gestuurd, naar het ‘onbezet’ gebied. Samen met zijn leeftijdsgenoten reden ze per fiets naar Rouen en zo verder naar Cologne (departement Ger) waar ze werden ondergebracht in een leegstaand kasteel, Chateau Pomminet genoemd. Roger maakte zich daar nuttig en hielp bij allerlei karweien omdat hij het leuker vond om altijd bezig te zijn.
Na drie maanden Frankrijk (onbezet gebied), werd hij samen met alle jongeren, gerepatrieerd naar België per trein.
Veilig terug thuis heeft hij zijn studies aan de NMBS opnieuw aangevat en verdiende hij het eerste jaar 1 frank per uur, het tweede jaar 2 frank en het derde jaar 3 frank.
Vader werkte aan de spoorweg en moeder was broeknaaister. Zij waren een gewoon gezin, zonder echte problemen. Honger heeft hij niet gekend. Hij had een broer maar die is reeds lang overleden.
Toen ik hem vroeg hoe hij Tineke leerde kennen kwam hij helemaal op dreef. We hebben elkaar heel jong leren kennen, vertelt hij. Zij was 19 jaar en ik 20 toen we in 1943 huwden We woonden toen in bij mijn schoonmoeder, want schoonvader (opgeëist) was in Duitsland om er te werken.
In 1950 beslisten ze om een huisje te kopen met een lening van de spoorweg, en sedert dan woon ik hier. Mijn vader gaf me goede raad en zei:” Je hebt een goed werk, probeer dat te doen tot je 60 jaar”
En in 1984 wou zijn baas – Hoofdingenieur – aan Roger de hoogste bevordering geven die hij ooit zou kunnen krijgen. Hij heeft geweigerd en is op pensioen gegaan. Toen was hij bijna 61 jaar.
Hij volgde de Oost-Vlaamse Gidsencursus omdat hij nog graag iets om handen had en begon te gidsen in de Stad. Ook werd hij uitgenodigd op de vergaderingen van de dekenij. Toen was Marcella Claus dekenin, zij was alleen want de deken Droesaert was reeds zeven jaar geleden overleden.
Op de Patersholfeesten in 1985 vroeg een mevrouw hem of hij geen deken wilde worden van het Patershol. Hij wist niet wat hem overkwam. De mevrouw argumenteerde haar vraag en vertelde dat ze onder de indruk was van zijn gedrevenheid en ze had dat opgemerkt in een vergadering waar zij beiden aanwezig waren. De mevrouw in kwestie was Opperdekenin mevrouw Mareen. Haar argument was dat ze had gezien dat hij niet dronk tijdens de patersholfeesten ….
De aanstelling gebeurde door Opperdeken Gerard Mortier en de dekenij evolueerde met ups en downs. “Ik luisterde naar ouderen en ging veel te rade bij Emmanuel Janssens, die ook in mijn straat woonde (zoon van Armand Janssens, architect) een ‘ancien’ in de dekenij.”
Het was een echte sociale dekenij en meer dan eens moesten ze hulp bieden aan mensen die het echt moeilijk hadden. Soms betaalden ze begrafenissen, steunden ze ‘Julien den Teen’ omdat hij zorgen nodig had, hebben ze Cornelia begraven die eigenlijk van niemand hulp wilde.
De bestuursploeg werd uitgebreid en ook het aantal leden. Iedereen die lid wilde worden betaalde een vrije bijdrage naar eigen vermogen en kunnen. Het doel was mensen samen te brengen waaruit de nieuwjaarsreceptie groeide, de seniorenmaaltijden, de voorjaarse stadswandeling en in het najaar een busreis, die elk jaar plaats had.
Een tijdje was hij deken zonder dekenin , maar toen kwam Trees erbij. Een gedreven dame met een gouden hart die een echte steun voor Roger betekende.
De fakkel heeft hij doorgegeven maar hij blijft de werking van de dekenij volgen met wijze raad en steun. Er zijn jonge mensen bijgekomen die echt gemotiveerd zijn om het werk verder te zetten.
Wanneer hij zo terugblikt moet hij toegeven : “Dit was de periode van mijn leven”. Hij is verknocht aan Gent en is blij voor wat hij, door zijn dekenschap, voor de stad en het Patershol heeft kunnen verwezenlijken.”
Volgende maand het verhaal van ere-opperdeken Daniël Termont